Koen De Bouw, de premier in De Premier

“Bij De Premier hebben we, opnieuw, met een geweldige ploeg kunnen werken. Gepassioneerde mensen die boven zichzelf uitstijgen. Passioneel en gretig. Ik zie dat in ons vak gelukkig heel veel”, zegt hoofdrolspeler Koen De Bouw, die hier voor zijn vijfde samenwerking met regisseur Erik Van Looy tekent. “In de bioscopen moeten we met onze films in concurrentie gaan met het buitenland, vaak met de Amerikaanse markt. Dan moet ge écht wel uit uw pijp komen, vermits wij eigenlijk niet de middelen hebben om daarmee in concurrentie te gaan. En toch doen we dat. Dat is knap, bijzonder knap”.

De film situeert zich weliswaar in een politieke arena, maar toch wil regisseur Erik Van Looy liever niet dat De Premier als een ‘politieke’ thriller omschreven wordt. Terecht?
Koen De Bouw: “Ik vind van wel, ja. Op de persconferentie, bij het begin van de draaiperiode, merkte ik meteen welke richting de vragen uitgingen. Hoe ben je aan dit personage begonnen? Heb je research gedaan in de politiek? Ben je zelf met politiek bezig? Heb je met de echte premier of met andere politici gesproken? Maar in het geval van De Premier is het politieke decor uiteindelijk niet meer dan een skelet, waar we het verhaal aan ophangen. Het gaat hier wel degelijk over mensen van vlees en bloed. Het hoofdpersonage is de eerste minister van het land. Hij is de eerste vertegenwoordiger van iedere man en iedere vrouw. De premier is eigenlijk ‘Elckerlyc’. Hij is Everyman. We voelen ons dus, bijna per definitie, betrokken bij wat hem in dit verhaal allemaal overkomt. Daardoor kunnen we ons in de eerste plaats met die mens associëren, niet met zijn politieke functie, want daar draait het helemaal niet om. We weten trouwens niet eens van welke partij hij is of welke politieke ideeën hij aankleeft”.

Maar jullie zijn wel met een echte premier gaan praten.
Koen De Bouw: “We zijn inderdaad met Yves Leterme gaan eten, maar dat was omdat hij toen de echte premier was. En waarom spreek ik van eten? Omdat daar, ergens achterin een Brussels restaurant, de dagdagelijkse politiek helemaal afwezig was en we gewoon met een mens aan tafel zaten. Ook al beschouwen we onszelf als volwassen en intelligent, toch kijken we allemaal op naar mensen in bepaalde functies. Er is dan een heel grote afstand, die we vaak zelf installeren. Er hangt een soort waas. We voelen ons starstruck. Maar als we rechtstreeks met die figuren te maken krijgen, kunnen we zien dat het ook maar gewoon mensen zijn. Dan zit je dus met Yves aan tafel en niet met eerste minister Leterme. Hij deed zelf ook niets om een bepaalde façade op te houden. Voor mij was dat de essentie. Voor de voorbereiding van mijn rol was dát het enige van belang. Hij heeft natuurlijk ook enkele verhalen over de interne keuken verteld, die vooral voor de scenaristen interessant waren. Maar zelf wist ik toen meteen dat ik de premier in de film als een Elckerlyc kon spelen. Een man met een hart en een ziel, die getroffen kan worden. Want daarover gaat het hier. Een kwetsbaar iemand.”

Volgens Erik Van Looy zou deze rol één van de moeilijkste uit uw carrière geweest zijn.
Koen De Bouw: “Het was in ieder geval een personage dat van het begin tot het einde van de film doodsangsten uitstaat. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn gezin. Die intensiteit moet je van ‘s morgens tot ‘s avonds, of wanneer je ook draait, volhouden. En dat moet je bij iedere take opnieuw oproepen. Er zijn tijdens het draaien van De Premier een paar momenten geweest dat ik van mezelf merkte dat ik onaangenaam werd op de set. Door de intensiteit van de rol. Pure mentale druk. En dan zei ik dat ook tegen de mensen met wie ik werkte. Dat ze dat niet persoonlijk hoefden te nemen. Maar over het algemeen ben ik toch vooral een vrolijke aap op de set. Ik wil mij wel kunnen concentreren, mij kunnen focussen. Maar dat kan ik alleen maar als ik dat meteen daarna kan lossen. Anders hou je dat niet vol. Een spier kan je ook niet 24 uur op 24 onder spanning houden. Dan scheurt die spier. Ik moet dus ook onnozele grappen kunnen uithalen, zowel voor als na een scène. Situatiehumor, want een mop vertellen kan ik absoluut niet. En dan op twee, drie seconden opnieuw gefocust zijn.”

Neemt u als acteur uw personage soms mee naar huis?
Koen De Bouw: “Bij een televisieserie als Professor T. is dat zeker het geval en bij De Premier was dat ook zo, ja. Dat zijn geen personages die je in de rit naar huis zomaar wegrijdt. Dat blijft toch wel hangen. Je zit in een soort mood of flow of hoe je dat ook wilt noemen. Het is een proces waar je instapt en dat je niet zomaar kunt verlaten vooraleer de laatste scène gedraaid is. Het is een trip. Het is een roes van waaruit je alles put: je fysieke energie, je verbeelding, je mentale kracht. Als je dat zou loslaten, moet je daarna helemaal opnieuw beginnen. Daarom is het soms makkelijker om tijdens een draaiperiode op hotel te blijven”.

Erik Van Looy houdt van regenscènes in zijn films. ‘Regen is drama’, zegt hij. Maar voor een acteur moet dat niet altijd even leuk zijn.
Koen De Bouw: “Ik herinner mij de eindscènes van Loft: het gevecht op dat dak, waar we drie nachten aan gewerkt hebben. Ergens aan de Schelde. Het was april en het vroor nét niet. Regenmachines op de zesde verdieping. Heel de ploeg staat daar, bij wijze van spreken, met vijf jassen aan en achttien mutsen op. En gij staat daar gewoon in uw hemdje en uw kostuumke, in de ijskoude regen. De hele nacht door. Tot ge letterlijk niet meer kunt spreken. Toen heb ik toch, voor zover dat nog ging, moeten zeggen: ‘Erik, nog één laatste keer en dan stoppen we’ (lacht). Iets wat alle regisseurs gemeen hebben, is dat ze nooit willen zien dat je moe bent of pijn hebt. Ze kijken daar gewoon los over. Tot je het zelf zegt. Een ‘chef de photo’ zoals Danny Elsen, met wie ik al een aantal films gemaakt heb, is ook niet te stoppen. ‘Let’s go!’ is hét zinnetje dat je hem de hele dag hoort roepen. Met zijn cameraploeg is Danny de hele dag paraat om er in te vliegen. Dat houdt niet op (lacht). Passioneel en gretig. Ik zie dat in ons vak gelukkig heel veel. Bij De Premier hebben we, opnieuw, met een geweldige ploeg kunnen werken. Gepassioneerde mensen die boven zichzelf uitstijgen. Maar na dertig jaar in dit vak te staan – en ik ben absoluut geen diva – is het ondertussen wel tot mij doorgedrongen dat het ook mijn verantwoordelijkheid is om op een gegeven moment stop te zeggen. Want ‘s anderendaags moeten we daar terug staan. En de volgende dag opnieuw. Zeker als je hoofdrollen speelt en iedere dag op de set moet staan, heb je de verantwoordelijkheid om niet ziek te worden. Ieder uur op een set kost veel geld, dus je moet er gewoon zijn. Dat is me tot nu toe altijd gelukt. Ik denk dan op de eerste plaats aan de film die we aan het maken zijn en op de laatste plaats aan mezelf. De film komt altijd op de eerste plaats.”

In de film moet uw personage niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk heel wat klappen incasseren.
Koen De Bouw: “Ja, da’s waar. En daar heb ik echt een hekel aan. Ik heb zelfs een paar keer moeten zeggen: ‘Jongens, we gaan er geen ballet van maken’. Een tijdje geleden heb ik problemen gehad met mijn nekwervels en toen had ik ineens last van een ‘frozen shoulder’, waardoor ik bijna mijn arm niet meer kon opheffen. Ik heb daar anderhalf jaar aan moeten werken. Als je wilt dat een acteur van 51 een aantal fysieke dingen doet en dat vele keren na mekaar – want zo’n vechtscène staat er natuurlijk nooit in één keer op – en als je ook wilt dat hij telkens terug recht staat, dan moet je dat als regisseur eigenlijk een jaartje of twee op voorhand bestellen (lacht). Maar door dat schouderprobleem had ik nauwelijks kunnen trainen. Nu ben ik terug bezig. Langs de andere kant moesten we ook opletten om van onze premier geen echte actieheld te maken. In het originele scenario zaten een aantal scènes waarin mijn personage nogal wat James Bond-achtige toeren uithaalde. Laat ik het zo stellen: ik ben blij dat ze daarvan teruggekomen zijn (glimlacht). Er zit nog meer dan voldoende actie in de film, maar van de premier een overgeprofileerde actieheld maken, zou toch haaks hebben gestaan op zijn kwetsbaarheid. En het zou bij het publiek de identificatie minder mogelijk gemaakt hebben.”

Door The Last Tycoon hebt u inmiddels in Hollywood ook ervaring kunnen opdoen met een Amerikaanse ploeg. Een groot verschil?
Koen De Bouw: “De technische ploegen van bij ons – en ik ken er ondertussen veel – moeten daar écht niet voor onder doen. Het is ongelooflijk hoe snel de technische know-how hier de laatste twintig jaar gegroeid is. In de bioscopen moeten we met onze films in concurrentie gaan met het buitenland, vaak met de Amerikaanse markt. Dan moet ge echt wel uit uw pijp komen, vermits wij eigenlijk niet de middelen hebben om daarmee in concurrentie te gaan. En toch doen we dat. Dat is knap, bijzonder knap. Dat wil ik toch nog eens heel uitdrukkelijk vermelden. Op een Amerikaanse set is er meer volk. Je moet die situatie leren kennen en daarmee leren omgaan. Het volgt een ander parcours, maar het is wel efficiënt. Als iemand op een warme draaidag een parasol boven mijn hoofd houdt, dan is dat niet voor mij. Zonder die parasol begin ik te zweten en dan zouden ze mij, voor de camera, de hele tijd moeten afdoppen. Maar als je natuurlijk begint te denken dat het speciaal voor u is, dan heb je een probleem (lacht).”

Uw eerste samenwerking met Erik Van Looy dateert al van 1991, voor zijn kortfilm Yuppies, maar intussen zijn jullie allebei 25 jaar ouder en met De Premier speelt u nu voor de derde keer de hoofdrol in een film van Erik Van Looy. Waarom klikt het zo goed tussen jullie?
Koen De Bouw: “Ik herinner mij de Erik van toen als een soort ‘acteursfluisteraar’. Een heel stille, fluisterende jongeman. Na drie dagen heb ik aan de opnameleider of zo gevraagd wie die man daar op de set eigenlijk was. Dat bleek dus de regisseur te zijn (lacht). “De jonge fluisteraar van toen heeft ondertussen toch wel een evolutie doorgemaakt. Erik loopt nog steeds niet te roepen op de set, maar hij is wel… ik stond op het punt om ‘brutaler’ te zeggen, maar dat is een woord dat eigenlijk niet in één zin met Erik kan gebruikt worden. Hij heeft nu ook veel meer zelfvertrouwen, op een positieve manier. En door zoveel met Erik te werken heb ik zelf alleen maar meer vertrouwen in hem gekregen. In zijn films zijn er nooit momenten of scènes die er zomaar inzitten. Alles heeft een reden. Niets is zomaar. Wat mij bij zijn eerste grote film, De Zaak Alzheimer, ook meteen opviel, was zijn manier van casten. Dat is echt een vak apart, maar Erik cast grotendeels zelf en hij heeft daar altijd een heel goed oog voor gehad. Wat Erik ook typeert, is die nuchterheid van hem. Ik herinner mij de première van Loft, toen we van de ene naar de andere zaal stapten en overal het enthousiasme voelden. In plaats van voluit van dat moment te genieten, zei Erik toen: ‘Verdomme, hoe gaan we dit ooit overtreffen?’. Het succes van Loft was een feit. Erik was natuurlijk blij en opgelucht. Maar tegelijk was hij ook al weer ongerust (lacht). Ja, we hebben ondertussen samen een lange weg afgelegd, maar we zijn nog niet op elkaar uitgekeken. We evolueren samen, we hebben elkaar samen zien groeien en ik kan mij niet voorstellen dat het ooit anders zal zijn. Er zijn wel meer regisseurs die zo’n fetisj-acteurs hebben, waarmee ze hun hele carrière verbonden blijven. Op zich is dat ook een mooi menselijk proces.”

 

 

 

 

$image
Share: